Je winkelwagen is momenteel leeg!
Waarom het afschaffen van cum laude pijnlijk, maar noodzakelijk is
Redacteur Paul van Gerven gelooft in erkenning van uitzonderlijke prestaties, maar het cum laude-eerbetoon is te afhankelijk van toeval en persoonlijke voorkeuren.
Belachelijk! Dat was mijn eerste gedachte toen ik hoorde dat de Universiteit Twente het predicaat cum laude bij promoties afschaft. Vast weer zo’n uitvloeisel van doorgeschoten gelijkheidsdenken, dacht ik. Mogen we nu ook al geen uitzonderlijke prestaties in de wetenschap meer vieren? Zullen we dan de Nobelprijs ook maar afschaffen? Ik herkende mijn verontwaardiging volledig in de kritiek die UT-hoogleraar Stefano Stramigioli op papier zette.

Maar hoe langer ik erover nadenk, hoe meer begrip ik voor de maatregel krijg. Aan de toekenning van een cum laude kleeft zoveel willekeur, dat het predicaat uiteindelijk veel minder waard is dan iedereen graag gelooft.
Om in aanmerking voor cum laude te komen, moet een proefschrift niet alleen excellent zijn, maar ook voldoen aan een reeks vaak impliciete, soms arbitraire criteria van de promotor. Het juiste geslacht, bijvoorbeeld: onderzoek laat zien dat vrouwelijke promovendi de helft minder kans hebben op een cum laude-onderscheiding. Maar in de hoofden van hoogleraren bestaan nog talloze andere vinkjes, bij ieder in een unieke samenstelling.
Neem de kakkineuze hoogleraar met diep ingesleten opvattingen over hoe het heurt. Maakt een activistische promovendus in hoodie en gescheurde spijkerbroek bij hem dezelfde kans als de corps-alumnus die zelfs in het lab keurig in overhemd verschijnt? Bij een andere hoogleraar, die op het gymnasium werd gepest door corpsballen in spe, kunnen de kansen precies omgekeerd liggen. En weer een andere promotor doet überhaupt niet aan cum laude: te veel gedoe.
Afkomst, persoonlijkheid, sociaal milieu, taalvaardigheid: het zijn allemaal factoren die onbewust kunnen meewegen. Geen enkele hoogleraar zal dat wenselijk vinden, maar geen enkele kan volhouden er zich volledig aan te kunnen onttrekken. Hoogleraren zijn tenslotte ook maar mensen.
Het gevolg is dat een aanzienlijke groep promovendi die een cum laude verdient die onderscheiding nooit krijgt. En als zóveel mensen buiten de boot vallen, kun je niet langer volhouden dat cum laude doet waarvoor het bedoeld is: het allerbeste promotieonderzoek onderscheiden.
Objectieve, afdwingbare criteria die de procedure eerlijker maken, bestaan niet. Een externe en onafhankelijke commissie kan op basis van wetenschappelijke artikelen of een proefschrift geen echte excellentie vaststellen, omdat zij geen zicht heeft op de daadwerkelijke inbreng van de promovendus. Misschien heeft hij of zij vooral een strak ontworpen onderzoeksplan goed uitgevoerd. Alleen directe begeleiders kunnen beoordelen of iemand werkelijk boven het maaiveld uitstijgt.
En zelfs als we doen alsof begeleiders hun eigen perspectieven volledig kunnen uitschakelen, dan is er nog de oeverloze discussie over criteria en hun weging. Heeft een briljante promovendus die is berispt voor grensoverschrijdend gedrag recht op cum laude? En als dat twee keer is gebeurd? Wat doen we met de jonge onderzoeker die zich notoir oncollegiaal opstelt? Of de uitzonderlijk getalenteerde promovendus die vertraging opliep door ziekte?
Ik geloof in gelijke kansen, niet in gelijke uitkomsten. Ik zie graag dat individuele prestaties worden erkend en beloond — ook in de wetenschap. Maar als je geen gelijke kansen op een eerbetoon kunt garanderen, verliest dat eerbetoon zijn legitimiteit. Bovendien: los van persoonlijke opvattingen heeft de maatschappij geen geduld meer voor het soort oneerlijkheid die aan de cum laude-promotie kleeft. Dat een publieke instantie als een universiteit daarnaar handelt, is dan ook niet meer dan terecht.

