Zonder de man of vrouw achter de freesbank gaat de hightech het niet maken
Als iemand het heeft over ‘de man achter de draaibank’, dan schieten me altijd twee namen te binnen. Die van Hajo Meyer, de man die Auschwitz overleefde dankzij de draaivaardigheden die hij als vluchteling in Nederland leerde voor hij werd opgepakt door de nazi’s. Meyer klom op tot directeur van het Philips Natuurkundig Laboratorium, stond mede aan de basis van de cd en de stepper, en bouwde tijdens zijn pensioen vijftig violen van concertkwaliteit.
De tweede is Martin van den Brink, begonnen op de LTS en bij ASML de drijvende kracht achter EUV-lithografie. In 2011 had hij het in een interview met mij over de kwartsglazen beschermkappen voor de calciumfluoridelenzen in de eerste immersie-scanners. De onderdelen ter grootte van een asbak werden destijds gemaakt in Richmond, Californië. Daar zaten ze elke dag met Veldhoven aan de telefoon. In Nederland schreven ze specificaties waarvan ze in de VS zeiden: ‘dit kunnen we helemaal niet maken.’ Bij ASML hadden de ontwerpers geen voeling met de maakomstandigheden. ‘Op zo’n moment kies ik de kant van degene die achter de draaibank staat’, zei Brink.
Waarom? ‘Omdat de balans in de discussie te theoretisch is en te weinig rekening houdt met degene die dat moet vertalen in iets tastbaars’, zei hij. ‘De balans tussen specificaties en maakbaarheid is een van de grootste issues die we vandaag hebben. A: om überhaupt de specificaties voor elkaar te krijgen en b: om het ook binnen een redelijke kostprijs te krijgen. In die strijd kies ik over het algemeen de kant van degene die achter de draaibank staat. Daar ben je altijd beter mee af.’
Sinds kort is er voor mij een derde naam bijgekomen: die van Huub van de Water, CAM-engineer bij KMWE. Huub won vorig jaar de Noordhofprijs in de categorie metaal en ik was benieuwd hoe het stond met de kloof waar Brink het over had. Ik mocht komen praten en uit het gesprek nam ik mee dat er nog steeds – zacht uitgedrukt – veel valt te winnen.
Van de Water is iemand die zonder omhaal, recht voor zijn raap, zegt waar het op staat. Het algemene probleem is dat te weinig constructeurs bij de ‘Huubs’ van onze maakbedrijven aankloppen om advies te vragen. Ik vertelde Van de Water over Brinks respect voor de maakwereld. Vond hij mooi, iemand in de hoogste regionen van onze hightech, die écht snapt waar het om draait.
Een paar weken nadat ik met Huub koffie had gedronken, verscheen ASML’s jaarverslag over 2022. En verdraaid, Brink stipte het probleem opnieuw aan. ‘We moeten meer gericht zijn op kostenreductie’, stond er. ‘Dat betekent niet minder resources, maar eenvoudigere oplossingen, duurzamer, beter onderhoudbaar, fabriceerbaar en schaalbaar.’ Vrijwel al zijn wensen hadden een link met het maakproces.
Nadat ik hem de interviewtekst had laten lezen mailde, een relatie terug: ‘Ik ben bang dat Huub een uitstervend ras is. Dat is niet goed voor onze sector.’ Huub maakt zich zelf ook zorgen. Hij begeleidt instromers bij KMWE en schat dat maar één op de tien mensen het talent heeft om door te stromen naar CAM-engineer. Dat mensen niet de ambitie hebben om hogerop te komen, vindt hij niet erg, maar hij verwacht dat er door automatisering veel minder ‘knoppenduwers’ nodig zijn.
Persoonlijk denk ik dat het nog best eens kan meevallen. De oude generatie trekt altijd de wenkbrauwen op als de verwende en onbezonnen jonkies verschijnen. Huub gaf toe: zelf wist hij het in zijn puberteit ook nog niet. Waar ik hoop uit put is dat de maakindustrie inmiddels uitstekende baangaranties en salarissen biedt – al moet het vak en het verhaal beter worden uitgedragen. Te veel jongeren kiezen voor kunst, sportinstructie, beveiliging, het kappersvak of de hondentrimsalon, zonder zich te realiseren hoe leuk een vak als instrumentmaker of verspaner kan zijn. Ja, voor mijn part is dit een waardeoordeel.
Waar ik me meer zorgen over maak, is de arrogantie van de hoogopgeleide technicus. Uit ervaring weet ik dat velen van hen hun neus ophalen voor hun collega’s van marketing, sales, assemblage of onderhoud. Hun ideaal is schitteren onder peers. Ik wil ze niet over een kam scheren, maar een bestaand probleem wel graag benoemen: het dedain voor de werkvloer is kwalijk. ‘De jonge oem-constructeurs van tegenwoordig zijn cad-piloten die nog nooit een fabriek hebben gezien’, zei mijn ervaren relatie.
Waar ik me nog meer zorgen over maak is dat er te weinig wordt gepraat. Aan de meeste leidinggevenden in maakbedrijven ligt het niet, heb ik het idee. Daar zie ik respect voor de man aan de freesbank. Zij weten dat hun mensen al hun creativiteit nodig hebben om een moeilijk product in een maakproces repeterend en stabiel te krijgen. Voor een eenvoudig product is alle kunde nodig om het voor de goede prijs te maken.

Leidinggevenden bij maakbedrijven herkennen de woorden van Huub meteen. Zij horen de mensen op de werkvloer wekelijks vloeken op de opdrachtgevers die hun tekeningen over de muur gooien. Iedereen juicht early supplier involvement toe. Dat is er ook. Maakpartijen praten continu met veeleisende engineers van ASML, Philips en Thermo Fisher over maakbaarheid. Iedereen ziet dat het beter is als constructeur en maker het eens zijn over hoe een onderdeel moet worden gemaakt. Eerst helemaal uitdenken is beter dan er later achter komen dat het toch niet uitkomt volgens specificaties of prijs.
Industrieveteranen zien ook goede ontwikkelingen. Eentje vertelde me over een jonge hts’er werktuigbouwkunde die hem liet weten dat hij graag eerst een paar jaar in de fabriek wilde meedraaien. Dat soort mensen oogst applaus.
Kostprijs verlagen is slechts laaghangend fruit als ik het goed heb begrepen. Erger is de stress en fouten die kunnen ontstaan als een engineer van een grote oem’er iets moet wijzigen gedurende de rit. Dat gaat langzaam en gepaard met veel angst. De te wijzigen component is immers onderdeel van een veel grotere module in een machine. Vaak ontbreekt het inzicht over wat de wijziging in die module voor impact heeft op de hele machine. De stress komt met de afweging tussen de beheersing van de wijzigingen versus de impact op het totaal. Dus is het zaak om dit te voorkomen: met goed overleg vooraf is alles makkelijker te beïnvloeden.
In mijn ogen moeten vooral de engineers of het team bij de opdrachtgevers het initiatief nemen om het gesprek aan te gaan. Het ontwerp moet worden gereviewd. Niet als het klaar is, maar al in de conceptfase. Maak er maar een formele mijlpaal van in het project. Laat constructeurs een echte handtekening halen bij de man op de werkvloer, dus niet een vinkje van een Exceltijger die een ontwikkelproces bij de oem bewaakt. Ga dus naar Huub en vraag hem wat hij ervan vindt.
Een andere aanpak kan een design review/workshop zijn waar ook de maker bij zit. Dan komen de meer fundamentele discussies op tafel: kan ik een frame in één keer opspannen? Zit er werk in dat ’s nachts kan draaien? Wat zijn kostentargets? Hoe gaan we straks kwalificeren of het goed is. Hoe gaan we het verplaatsen? Welke reinheidseisen zijn er en hoe raken die het product? In de design guides van ASML staat vast dat er gaten in holle ruimtes nodig zijn om reinigingsvloeistoffen te laten weglopen, maar houdt iedereen zich daaraan?
Door een goede voorbereiding en overleg vooraf zijn veel problemen en onnodige kosten te voorkomen. Huub zegt het, en iedereen herkent het. Innoveren en goed werk afleveren begint bij menselijke interactie.
Huub zegt in het interview dat constructeurs eigenlijk een paar maanden met hem zouden moeten meedraaien. Dat soort geluiden hoor ik overal en het is niet nieuw. Eddy Allefs schreef jaren geleden ook al iets soortgelijks in dit blad: laat medewerkers van grote uitbesteders als onderdeel van hun onboarding of loopbaanplanning ook een stage lopen in een maakbedrijf. Doe er ook elke vier jaar een opfriscursus bij. Als mechanisch constructeurs promotie willen na vier jaar, laat ze dan eerst hun studiepunten ‘productie’ halen.
Het interview met Huub van de Water verschijnt deze week in de print en online edities van High-Tech Systems magazine.