TNO 2.0
De maatregel viel TNO nogal rauw op het dak: als het aan het kabinet ligt, mogen kennisinstellingen vanaf 2015 geen beroep meer doen op de WBSO. Tot op heden mocht dat wel, althans bij projecten die in opdracht van bedrijven worden uitgevoerd. Bij een instituut dat toch al met een krimpend budget te kampen heeft, wordt zoiets natuurlijk niet met gejuich ontvangen. Ongeloof typeert de reactie veel beter.
De ingreep van minister Kamp past in een aantal opzichten naadloos in het topsectorbeleid. Sinds Rutte I wordt voor technologische innovatie het primaat veel meer bij het bedrijfsleven gelegd dan voorheen. Ook de publieke kennisinfrastructuur moet zich naar die insteek schikken en wordt dus vanuit Den Haag ‘de markt op’ geduwd. En als onderzoeksinstituten efficiënter werken en meer geld bij bedrijven ophalen, hoeft de overheid minder geld voor hen uit te trekken, redeneert de politiek. Bezuinigen is dus geen probleem.
Nu doet het uurtarief van TNO in vergelijking met private partijen inderdaad niet vermoeden dat de organisatie uiterst sober leeft. De doelmatigheid van besteding van belastinggeld staat voortdurend ter discussie, en ook TNO kan zich daaraan niet onttrekken. Af en toe de boel een beetje opschudden kan geen kwaad.
Toch moet de overheid oppassen niet al te hardhandig te werk te gaan. In de eerste plaats is de WBSO-maatregel in strijd met een kernpunt van het topsectorbeleid: de wens om het innoverende mkb beter te ondersteunen. En ten tweede is de richting waar TNO heen koerst helemaal zo gek nog niet, maar de organisatie moet wel de kans krijgen om de omslag te maken.
Als TNO geen WBSO meer krijgt voor projecten met het bedrijfsleven, worden zijn diensten nog duurder of moet het zijn aanbod verschralen. Dat zijn bepaald geen ontwikkelingen die bevorderen dat bedrijven iets met TNO gaan doen. Voor de kleineren onder hen, die geen of weinig eigen R&D in de lucht kunnen houden, gaan daarmee belangrijke mogelijkheden om te innoveren verloren. In de HTSM, de grootste topsector, vallen de bezuinigingen bij TNO tot nu toe erg mee, maar dat zal door de WBSO-maatregel vrijwel zeker veranderen.
TNO was er als de kippen bij om het mkb-argument aan te dragen, maar ook al klopt het als een bus, het was met een flinke klont boter op het hoofd. De instelling heeft de laatste jaren flink uitgepakt met grote projecten voor grote bedrijven, tegen tarieven die een mkb’er niet kan opbrengen. Ook de oprichting van een start-up (Solaytec) die met een bestaande activiteit van een bedrijf (ASMI-spin-off Levitech) ging concurreren, was geen sterk voorbeeld van ondubbelzinnige dienstbaarheid aan het mkb.
Volgens TNO’s strategische plan is er in de toekomst voor dat soort eigenzinnigheid weinig plaats meer. De onderzoeksorganisatie wil meer gaan werken in de vorm van het Holst Centre, Solliance en Qutech – open samenwerkingsverbanden met een horizon die verder reikt dan die van een gemiddeld bedrijf, maar niet zo ver als die van een universiteit. Dat is precies waar je een organisatie als TNO wilt hebben: op het snijvlak van research en ontwikkeling, en sterk verbonden met andere maatschappelijke actoren.
Deze manier van werken staat echter ook vrij ver af van het huidige TNO, een trotse organisatie die gewend is aan veel vrijheid. Opereren volgens het nieuwe model vereist een cultuuromslag waarvan we in Nederland maar al te goed weten hoe moeilijk die tot stand zijn te brengen. Bij Philips zijn na twintig jaar duwen en trekken de laatste restjes nog steeds niet opgeruimd.
Het is dus niet verstandig van de overheid om rücksichtslos het budget af te knijpen en te verwachten dat binnen een paar jaar het gewenste resultaat wordt bereikt. TNO 2.0 heeft tijd nodig, laten we die gunnen.