Private incubators, logisch toch

Dennis Schipper is ceo van Demcon.

2 september 2015

Met ons bedrijf (van 1993) hebben we intussen de jaren des onderscheids bereikt, maar we blijven graag samenwerken met jonge ondernemingen, de start-ups en spin-offs waarvan iedereen de mond vol heeft. In regionaal verband heb ik me vele jaren ingezet voor het stimuleren van ondernemerschap met behulp van onder meer incubators. De laatste jaren is daarbij het zwaartepunt verschoven naar ons eigen bedrijf en dat heeft een impuls gekregen door onze verhuizing in 2013 naar Enschede. In het voormalige Ericsson-pand hadden (en hebben) we de ruimte en konden we optimale faciliteiten inclusief (cleanroom)productie realiseren.

We willen jonge bedrijven in hun groei ondersteunen met onze kennis en ervaring. We bieden ze onderdak en nemen in sommige gevallen een minderheidsaandeel. Er zit misschien een stuk idealisme in, maar ik zie vooral de synergie. Op onze beurt kunnen wij weer leren van die starters en doorgroeiers met hun eigen specialisme en via hen kunnen we nieuwe markten verkennen.

Wat mij heeft verbaasd, is de hoeveelheid mediabelangstelling die Demcon heeft getrokken. Onder meer het FD besteedde er aandacht aan. En op een regionale Techniekpact-bijeenkomst hoorde ik EZ-minister Henk Kamp ons initiatief prijzen. Leuk natuurlijk, maar ik vind het een logische stap voor een middelgrote hightech onderneming als Demcon om jonge ondernemers in haar schoot tot wasdom te laten komen. Blijkbaar ziet de buitenwacht dat nog wel als bijzonder. Misschien omdat we eigenlijk zeggen dat start-ups en spin-offs niet alleen de verantwoordelijkheid van overheden en kennisinstellingen zijn, maar ook van private partijen. En dan doel ik niet zozeer op informele investeerders maar op inhoudelijk verwante bedrijven, actief in dezelfde sector als de start-ups.

Ik vind die gedeelde publiek-private verantwoordelijkheid belangrijk omdat we moeten constateren dat veel incubatorinitiatieven nog niet zo succesvol zijn. ‘Een op de tienduizend starters wordt succesvolle start-up’, berichtte ING in juni. Dat klonk wel heel alarmerend, maar dat kwam omdat het overgrote deel van de starters (eenpits) dienstverleners blijkt te zijn. Kijk je alleen naar de ‘echte’ start-ups (organisaties die op zoek zijn naar een (wereldwijd) schaalbaar businessmodel), dan is het slagingspercentage met tien procent toch ook niet erg hoog. Deze getallen laten aan duidelijkheid niets te wensen over. In Nederland wordt nog veel te veel geroepen hoe ongelooflijk succesvol we zijn met start-ups. Nee, dat zijn we niet.

De nieuwe ASML’s ontstaan niet in Nederland. Geld is volgens mij niet het issue. Ontbreekt het dan aan goede ideeën of goede ondernemers? Ik weet het niet, maar een deel van de verklaring zie ik in ieder geval in de opzet van veel incubators, als een verzameling van start-ups. Zij zitten lekker bij elkaar, maar kunnen ze ook echt van elkaar leren? In klassieke incubators, met name vanuit universiteiten en andere kennisinstellingen, ontbreekt de diepe industriële ervaring. En al zet je tien start-ups zonder industrieel netwerk bij elkaar, dan heb je nog steeds geen netwerk.

Ik geloof meer in de combinatie van een volwassen, ervaren bedrijf met start-ups – vanuit onze ervaring coachen wij de jonge ondernemers. We zorgen ervoor dat mensen van verschillende bedrijven fysiek bij elkaar zitten, brengen hen laagdrempelig in contact met een breed scala aan expertises, van techniek (ontwerpondersteuning, lab- en productiefaciliteiten) tot financiën en juridische zaken, trekken hen in netwerken en brengen hen in contact met potentiële klanten die bij ons over de vloer komen. Daar ligt volgens mij de meerwaarde van een private incubator als de onze ten opzichte van het klassieke model.