Groot-Eindhoven moet specialisten koesteren

Pieter Nuij, technoloog en docent, is een warm pleitbezorger voor kennisoverdracht binnen en tussen bedrijven. ‘Het Nederlandse hightech ecosysteem is er groot mee geworden.’

Hans van Eerden
20 maart

Na een loopbaan van ruim veertig jaar probeert Pieter Nuij ‘voorzichtig met pensioen te gaan.’ Zijn activiteiten als consultant voor machinedynamica, onder de bedrijfsnaam Madycon, schroeft hij geleidelijk terug. Maar het onderwijzen kan hij nog niet laten. De rol van docent is de rode draad in zijn carrière.

Open kennisuitwisseling overeind houden

Twee dingen gaan de werktuigbouwer aan het hart. ‘Op het Philips CFT (Centrum voor Fabricage Technieken) leerden we: als je een vraag hebt, pak je de telefoon en zoek je een collega die antwoord kan geven. Lukt dat niet, dan verzin je zelf iets. Degene die jij belt, profiteert van dezelfde gewoonte. Mijn generatie heeft duidelijk die mentaliteit van wederkerigheid. Volgens mij vormt dat de kern van het succes van het Eindhovense open-ontwikkelingsmodel.’

Nuij vraagt zich af of komende generaties ook zullen vasthouden aan kennisuitwisseling. Hij put hoop uit organisaties als de MSKE (Mechatronics Systems Knowledge Exchange), waar engineers uit verschillende bedrijven vertrouwelijk en toch open met elkaar spreken over hun technische uitdagingen. Een ander voorbeeld is de Mechatronica Contactgroep, waar het meer gaat over langetermijnbeleid en visie op het Nederlandse mechatronicalandschap.

Steeds meer specialismen

Uiteindelijk blijft Groot-Eindhoven in de hightech-wereld alleen vooroplopen dankzij kennis, benadrukt Nuij. ‘Het aantal technische specialismen in de industrie blijft groeien. Denk aan cleanliness, vermoeiing, advanced manufacturing zoals 3D-printen met verschillende materialen, en computational fluid dynamics voor het voorspellen van warmtehuishouding en stroming in systemen. Hier komt bijvoorbeeld ook akoestiek bij kijken. Zo moeten stromingen in koelkanalen ultrastil zijn. De kleinste verstoring is al te veel.’

Bij veel bedrijven, uitgezonderd de grootsten, kunnen experts zich niet de hele week aan hun specialisme wijden, signaleert Nuij. ‘Om productief te zijn, gaan die personen ook andere dingen doen, maar daar lijdt hun specialisme onder. De hightech-industrie moet haar specialisten juist koesteren en daarom voldoende uitdagingen en groeimogelijkheden bieden.’

Pieter Nuij staat bij zijn opdrachtgever bekend als ‘de man met de hamer.’ Met dat gereedschap exciteert hij de werkstukken.

Rol voor ASML?

Hoe kunnen bedrijven die specialismen borgen, vraagt Nuij zich af. ‘Je kunt denken aan een netwerk van zelfstandige specialisten, maar daarvoor zie ik nog te weinig toppers beschikbaar. Een alternatief is bedrijven die hun specialismen aanbieden in de markt.’

Zo komt Nuij weer uit bij het Eindhovense open-ontwikkelingsmodel. ‘Een reden om het niet te doen, is dat je specialisten van concurrenten niet in je eigen keuken wilt laten kijken. Maar de eigenlijke concurrenten zitten in het Verre Oosten. Willen we hier blijven vooroplopen, dan moeten we meer samenwerken en wederzijds vertrouwen creëren.’

Nuij kan zich voorstellen dat ASML hierin de lead neemt. ‘Plat gezegd hebben zij het meeste te verliezen en zijn het meest afhankelijk van toeleveranciers in de omgeving. ASML is de enige firma die alle specialismen wel bezet heeft, maar als zij blijven groeien hebben ze nog meer specialisten nodig.’ Uitzenden van die specialisten naar de bedrijven in ASML’s ecosysteem blijft lastig, wil Nuij maar zeggen.

Systeemarchitect wordt communicator

Als het aantal specialismen almaar uitdijt, wat betekent dat dan voor de systeemarchitect? De huidige perceptie is dat die de hele architectuur kan invullen. Nuij gelooft daar niet meer in. ‘Het komt veel meer aan op teamwork en afsplitsingen in de architectenrol. Iemand met goede contactuele eigenschappen moet de ploeg dan bijeen houden en de communicatie goed laten verlopen: zorgen dat mensen elkaar respecteren, dingen van elkaar aannemen en vragen durven stellen.’

Philips-erfenis goed terechtgekomen

Wat in ieder geval helpt is dat – voor kennisoverdracht en verdieping van specialismen – de Philips-erfenis behouden is gebleven. Nuij verwijst naar het Philips Centre for Technical Training (CTT), dat in 2011 ophield te bestaan. De CTT-cursussen kwamen terecht bij opleidingsinstituten zoals High Tech Institute. Hij geeft er nog steeds de training Experimental techniques in mechatronics. ‘Die heb ik ruim 25 jaar geleden bij CFT opgezet en later aan CTT overgedragen.’

De rol van docent pakte Nuij al eerder op. ‘Toen ik in 1985 bij Philips aan optical disc mastering ging werken, was ik als mechanisch vakgebiedleider ook verantwoordelijk voor kennisoverdracht. Daarna zat ik vier jaar bij Brüel & Kjaer in Denemarken, specifiek voor kennisoverdracht in sales support. Later werkte ik bij het CFT in de mechatronicagroep, onder Maarten Steinbuch. Toen hij hoogleraar werd aan de TU, ging ik met hem mee. Ik gaf onder meer het college Signaalanalyse en genoot van alle jonge gasten die de techniek in wilden. Toen verschoof de focus van onderwijs voor het afleveren van goede ingenieurs naar onderzoek voor het halen van hoge citatie-indexscores en ben ik vertrokken naar NTS.’

Nuij wilde weer in de industrie werken en bij NTS kon hij zich ook uitleven met kennisontwikkeling en -overdracht. ‘Vaak in een meester-gezelsituatie.’ Toen hij om persoonlijke redenen meer flexibiliteit en vrijheid in z’n werk nodig had, begon hij voor zichzelf als specialist in machinedynamica.

Enthousiast over meester-gezel

Het onderwijzen bleef Nuij trekken. ‘Zeker vanwege het toenemende aantal voorbeelden dat ik uit eigen ervaring kan geven. Daardoor is de lesstof veel makkelijker te begrijpen. Het blijft leuk om het kwartje te zien vallen bij studenten en cursisten.’

Het allerliefst werkt hij in een meester-gezelsituatie. ‘Het eigenlijke vakmanschap wordt op de universiteit niet aangeleerd, dat moet juist in de praktijk gebeuren. Dat is heel arbeidsintensief en de eerste uren van de gezel zijn niet productief. Op termijn bespaart het echter juist veel in de productontwikkeling, omdat specialisten met verstand van zaken problemen op tijd oplossen.’

Als consultant in machinedynamica houdt Nuij daarom vast aan het meester-gezelprincipe. ‘Ik doe al heel lang opdrachten voor het in kaart brengen en analyseren van trillingen in machines. Bij een bedrijf vraag ik altijd om een jonge gast die op dat gebied zou willen werken. Die laat ik ‘on the job’ zien hoe en waarom je het doet. Ik krijg ook wel de vraag naar cursussen. Dan kan ik mooi verwijzen naar mijn cursus over experimentele technieken en andere cursussen.’

Overdracht van klepel naar klok

Kernwoord van Nuij’s specialisme is de overdrachtsfunctie. ‘Als je een actie uitvoert op een systeem, welke reactie komt er dan uit? Neem een kerkklok. Welk verschil in toonhoogte, klankkleur en nagalmtijd hoor je als je dit systeem op een andere wijze met de klepel exciteert? Of het fototoestel dat je in je handen hebt. Hoe harder je bibbert bij het afdrukken, hoe vager de foto. Als je anders bibbert, wordt de foto op een andere manier onscherp. Dit alles beschrijf je met de overdrachtsfunctie; die helpt je om bij een andere input de nieuwe output te voorspellen. Als ik naast een elektronenmicroscoop die een miljoen keer vergroot sta te fluiten, zul je in het beeld een vervaging zien. De overdrachtsfunctie beschrijft dan hoe de akoestische inkoppeling zich vertaalt in het beeld.’

In Nuij’s training bij High tech Institute draait het erom de overdrachtsfunctie experimenteel te bepalen. ‘Die beschrijven we, volgens de Eindhovense traditie, in het frequentiedomein (hoe vaak gebeurt iets?). De functie bevat in principe dezelfde informatie als in het tijddomein (wanneer gebeurt iets?), maar wordt op een andere manier gepresenteerd en dat geeft andere inzichten.’ Wiskundig wordt daarvoor de Fouriertransformatie gebruikt. De cursus gaat er diep op in, omdat er veel fouten mee worden gemaakt.

Natuurlijk wordt er eveneens experimenteel vakmanschap gevraagd: sensoren verstandig kiezen, de kwaliteit van een meting kunnen beoordelen en mogelijke fouten in de opzet onderkennen. ‘Ook de regeltechnicus achter de computer moet kennis hebben van wat er experimenteel kan misgaan.’