Er gaat steeds minder geld naar universitair onderwijs

Paul van Gerven
30 januari 2018

In Den Haag mogen ze denken dat er ieder jaar meer geld gaat naar universiteiten en dus ook naar universitair onderwijs, de praktijk pakt anders uit. In reële termen zijn de onderwijsbudgetten de laatste jaren gedaald, blijkt uit onderzoek van het Rathenau Instituut.

Oorzaak zijn de snel opgelopen kosten van onderzoek waar een externe geldschieter bij betrokken is. Als een onderzoeker financiering ophaalt bij NWO, de Europese Unie of het bedrijfsleven, dekt dat meestal alleen salarissen. Universiteiten moeten huisvesting, apparatuur en dergelijke zelf betalen. Dat wordt matchen genoemd. Gemiddeld is een eigen bijdrage van 0,74 euro voor elke euro vereist, becijferde Ernst & Young enkele jaren geleden.

Aangemoedigd door de overheid zijn universiteiten de laatste jaren steeds meer extern geld gaan binnenhalen. En dat is goed, zo is de gedachte: voor deze potjes moet stevig worden geconcurreerd en dat verhoogt het wetenschappelijk niveau. Anderzijds kunnen programma’s worden ingezet om juist samenwerking te stimuleren, bijvoorbeeld internationaal of met het bedrijfsleven.

Sinds 2004 zijn de inkomsten uit externe bronnen meer dan verdubbeld tot bijna 1,8 miljard euro in 2016. Binnen Nederland is dat beleid: de overheid heeft het budget van NWO verhoogd, deels ten koste van de eerste geldstroom (de directe financiering van universiteiten). Ook in Europa scoren Nederlandse onderzoeksgroepen bovengemiddeld goed.

Figuur 1: Het verschil tussen wat het Rijk aan universitair onderwijs denkt uit te geven (stippellijn) en wat het daadwerkelijk uitgeeft (zwarte lijn), loopt op tot circa 500 miljoen euro. Bron: Rathenau Instituut

Tegenover 1,8 miljard euro moet 1,3 miljard euro matchingsgeld staan. Dat geld moet komen uit de lump sum die universiteiten krijgen van het Rijk. Zij zijn vrij om die naar eigen inzicht te verdelen, over faculteiten en over onderwijs en onderzoek. Maar ook universiteiten kunnen een euro maar een keer uitgeven.

 advertorial 
Daan Meijsen

Ingredients enabling carbon neutrality of warehouse systems

5 oktober 2023 vindt de INCOSE-NL workshop 2023 plaats, met spreker Daan Meijsen van Vanderlande. Tijdens de workshop krijg je inzicht in de verschillende cross-cutting duurzaamheidsperspectieven voor hightech systemen. Bekijk het volledige programma online en registreer nu!

Dat matching op ‘vrij’ onderzoek bij universiteiten drukt, benadrukken vooral de technische universiteiten al langer. Het Rathenau gaf hen op dat punt in een eerdere studie al gelijk. ‘De pijn die door de universiteiten en in het bijzonder door de 4TU-federatie wordt gevoeld is goed te begrijpen’, schreef het instituut vorig jaar. Natuurwetenschappers en ingenieurs halen meer dan alfa’s en gamma’s onderzoeksgeld op bij externe geldschieters als NWO, de Europese Unie en bedrijven.

Dat ook het onderwijs op universiteiten eronder lijdt, was nog niet bekend. Volgens de modellen van het Rijk gaat er meer geld naartoe, maar in de praktijk is er de laatste jaren juist minder geld voor beschikbaar (zie figuur 1). In het licht van de diverse studentenstops die her en der bij technische universiteiten worden ingevoerd, is dat zuur.

Onderzoeker altijd docent

Nu zou je kunnen concluderen: het zijn keuzes die universiteiten zelf maken. Door hun onderzoeksambities terug te schroeven, herstelt de balans vanzelf.

Zo zien universiteiten dat niet. Zij houden vast aan de koppeling tussen onderwijs en onderzoek: elke docent doet onderzoek en elke onderzoeker geeft les (Bits&Chips heeft de wijsheid daarvan eerder ter discussie gesteld). Gegeven die dubbelfunctie leiden de stijgende aantallen studenten, waar de rijksbijdrage overigens ook al geen gelijke tred mee houdt (zie figuur 2), automatisch tot meer onderzoekers. De bestaande staf kan niet onbeperkt onderzoekstijd inleveren ten gunste van onderwijs: dan zoeken ze hun heil elders, vrezen universiteitsbestuurders.

Figuur 2: De financiering van tu’s door het Rijk is minder hard gegroeid dan het aantal uitgereikte diploma’s. Bron: Rathenau Instituut

De koppeling tussen onderzoek en onderwijs is bovendien van praktische waarde. Als zij wordt losgelaten, zou wetenschappelijk personeel in het ergste geval moeten bijhouden hoe ze hun tijd besteden. Uren schrijven, daar heeft niemand zin in.

Universiteiten reageren daarom afhoudend op de suggestie om het bekostigingsmodel van het hoger onderwijs op de schop te nemen. Aan de andere kant staat het water hen aan de lippen. Hun personeel kraakt onder de hoge werkdruk: enerzijds moet er steeds meer onderwijs worden gegeven, maar anderzijds worden onderzoekers primair afgerekend op publicaties en citatiescores. Vooralsnog zien universiteiten echter meer heil in meer geld en kleine aanpassingen in het model.

Wachten op een oplossing

Extra geld komt er. De middelen die vrijkomen door afschaffing van het basisbeursstelsel worden terug naar het onderwijs (inclusief mbo en hbo) gesluisd. In het regeerakkoord is daarnaast afgesproken om in totaal een half miljard extra in onderzoek te steken, verdeeld over fundamenteel onderzoek (200 miljoen euro), toegepast onderzoek (200 miljoen euro) en onderzoeksinfrastructuur. Het kabinet belooft bovendien speciale aandacht voor de problemen bij technische universiteiten. Maar hoe een en ander wordt verdeeld, is nog niet uitgewerkt.

Het rapport van het Rathenau is wat dat betreft goed getimed: zonder aanvullend beleid zou de matchingdruk immers alleen maar kunnen toenemen. Maar de politiek had al oog voor het probleem. Begin december nam de Tweede Kamer een motie aan van Eppo Bruins (Christenunie) en van Harry van der Molen (CDA) die het kabinet oproept ‘de extra middelen voor fundamenteel onderzoek te besteden aan excellent onderzoek, daarbij prioriteit te leggen bij de bèta- en technische wetenschappen en de besteding zo vorm te geven dat tegemoet wordt gekomen aan het probleem van matchingsdruk in de eerste geldstroom, bijvoorbeeld via sectorplannen’. Sectorplannen zijn visies over de richting waarin het onderzoek zich ontwikkelt, op basis waarvan onderzoeksinfrastructuur kan worden gepland en gefinancierd.

Bruins en Van der Molen dienden een vergelijkbare motie in over toegepast onderzoek: de Kamer verzoekt ‘de extra OCW-middelen voor toegepast onderzoek en innovatie te besteden via de tweede geldstroom, op zodanige wijze dat de matchingsdruk in de eerste geldstroom niet verder oploopt’. Dat zou bijvoorbeeld betekenen dat NWO wordt verplicht (een deel van de) bijkomende kosten te vergoeden, zoals in sommige Europese programma’s al het geval is. Deze motie is aangehouden.

Het wachten is nu op minister Ingrid van Engelshoven. Wanneer zij haar plannen presenteert, is nog niet bekend.