Engineering in vrijheid
Op het Philips Natuurkundig Laboratorium deden ze aan engineering, niet aan onderzoek. Wacht even, sorry, laat ik het anders formuleren: de echt grote successen vanaf pakweg de jaren zestig werden op het Natlab geboekt door ingenieurs. De compact disc, de waferstepper, talloze chipontwerpen, de voorbeelden zijn talrijk. Natlab-ingenieurs ontwikkelden systemen die Philips kon gebruiken in zijn fabrieken of die het bedrijf kon verkopen. Vele chipontwerpen gingen direct van Natlab naar waferfab. Ingenieurs maakten er daadwerkelijk producten, in ieder geval werkende prototypes. En ja, intussen deden ze ontiegelijk veel uitvindingen.
Was het werk op het Natlab eigenlijk engineering te noemen, vroeg ik begin dit jaar aan Maarten Steinbuch. Nee, zei onze meest aaibare hoogleraar stellig, daarvoor werkten de researchers op het lab in te grote vrijheid. In Waalre deden ze de afgelopen decennia geen fundamenteel onderzoek meer, maar engineering, dat ging hem te ver.
Maar tijdens ons werk aan het boek ‘Natlab – Kraamkamer van ASML, NXP en de cd’ liepen Paul van Gerven en ik er wel steeds tegen aan. Oud-Natlab-medewerkers maakten systemen die daadwerkelijk nuttig of verkoopbaar waren. Het gekke was dat die mannen het zelfs soms heel anders zagen. Hun werk op het lab hadden ze als zó relaxed ervaren dat ze zich helemaal konden verplaatsen in het paradijselijke beeld dat de buitenwereld al decennialang van Philips’ onderzoekslab schetste: een soort industriële universiteit, waar onderzoekers in alle rust en voorzien van alle gemakken hun dromen mochten najagen.
Want zo keek het grote publiek er de afgelopen decennia tegen aan. Op het Natlab ontstonden de echt grote doorbraken in volledige vrijheid. Het lab had door de jaren heen commercieel uiterst succesvolle uitvindingen voortgebracht – zoals de beeldsensor Plumbicon, de Locos-chipfabricagetechniek en de compact disc. Maar dat was allemaal toeval en dat toeval kon je het beste helpen door onderzoekers volledige vrijheid te geven. Veel journalisten vonden dat het vermaledijde Philips-management het juist daar had laten afweten. Door sinds 1990 alles veel meer te richten op productontwikkeling hadden ze de zaak grondig verpest en zichzelf in de vingers gesneden.
De werkelijkheid was dat de paradijsvogels die van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat op de labs op Strijp en later in Waalre verbleven niet het gevoel hadden dat ze er werkten. Dat je er met het bedenken van een goed idee niet bent, dat werd nooit tastbaar voor buitenstaanders. Voor de compact disc het levenslicht zag, hebben vele tientallen ingenieurs en honderden productontwikkelaars ruim een decennium hard gewerkt. Met veel plezier, maar het kostte wel degelijk bloed, zweet en tranen.
Het is waar. Afgezet bij andere technische bedrijven was de vrijheid op het Natlab ongekend. Toen Frits Klostermann in 1962 de opdracht kreeg om een geïntegreerd circuit te maken, ging hij aan de slag om daar eerst maar eens een goed fotolithografisch instrument voor te ontwerpen. Dat was zijn eigen keuze. Hij had daadwerkelijk de volledige vrijheid. Maar hoe pakte hij het vervolgens aan? Als een goede ingenieur: hij maakte een machine voor fotomaskers waarmee de Philips-fabrieken veel geld hebben verdiend. Dat was engineering. Daar was overigens geen productdivisie voor nodig: Klostermanns Photorepeater kwam rechtstreeks uit de werkplaatsen van het Natlab.
Hetzelfde geldt voor de waferstepper die Herman van Heek en Gijs Bouwhuis begin jaren zeventig construeerden. Zij benadrukten dat ook in de gesprekken die ik met hen had: ze waren en voelden zich ingenieurs. Vooral Van Heek had daarover een uitgesproken mening, inclusief de weerzin die hij verwoordde over de stoffige wetenschappers die op het Natlab alleen maar bezig waren dieper te graven op hun eigen specialistische terrein – ja, die waren er wel degelijk.
Paul en ik denken er nu zo over. Het selectieproces voor onderzoekers en ingenieurs op het lab was zo goed dat alleen zeer getalenteerde en gemotiveerde mensen erdoor kwamen. Vervolgens werd de boel zo goed gemanaged dat het beste in hen naar boven kwam. Juist daar blonk de Natlab-cultuur in uit. Het managen van professionals. Sinds Mathieu Weggeman er een boek over schreef (‘Leidinggeven aan professionals? Niet doen!’) weten we hoe dat moet, maar op het Natlab deden ze het dus al vele, vele jaren.