Echte mensen maken echte fouten

Anton Duisterwinkel

18 december 2013

Kijkt u ook naar ‘Real humans’? In deze uitermate onderhoudende Zweedse serie is de hoofdrol weggelegd voor hubots, robots die verdacht veel op mensen lijken. Ideale moderne huisslaven die nooit klagen. Ze dekken voor dag en dauw de tafel, draaien voor de smerigste klus hun hand niet om en doen dienst op manieren die we in deze kolommen maar niet zullen beschrijven.

Maar het is niet alles rozengeur en maneschijn. De hubots zijn zo goed in allerlei taken dat ze de banen van echte mensen inpikken (‘Ons foutpercentage is van elf naar bijna nul procent gedaald nu we hubots het werk laten doen’). En als de simpelste van die robots dan een nieuw koffiezetapparaat sneller begrijpt dan de degene die de koffie wil hebben, dan slaat de frustratie toe bij de echte mens.

Die frustratie herken ik helemaal als recente eigenaar van een plat praatapparaat – je weet wel, zo’n smartphone waarmee je bijna alles kan, behalve prettig telefoneren. Regelmatig legt mijn dochter van dertien uit hoe ik ermee moet werken. En dan heb ik er bewust een uitgezocht van een gebruiksvriendelijk merk. Voel ik me even dom. Al was het maar omdat ik mijn vrouw niet kan helpen. Want zij is nog recenter eigenaar van een ‘platprater’ van een ander merk, die weer net even anders werkt.

Voor ons is dat vervelend en tijdelijk. Het zal vast wennen. Maar in andere situaties kan dat dodelijk of toch tenminste schadelijk zijn. Bijvoorbeeld bij huisartsen. Die krijgen de beschikking over steeds meer apparaten om allerlei gezondheidsindicatoren snel en ter plekke te kunnen meten. Prachtig, want de patiënt weet eerder waar hij aan toe is, de arts is zekerder van zijn zaak en de kosten van de gezondheidszorg dalen door eerdere diagnose en minder onnodige doorverwijzingen.

Een huisarts kan nu kiezen uit tientallen van zulke apparaten. Bezit hij er meerdere, dan ontdekt hij dat ze allemaal net even anders werken. Bij de een moet je lang drukken om hem aan te zetten, de ander zet je op die manier juist uit. Bij de ene moet je een minuut wachten voor de chip in de monitor mag, bij de ander moet die er meteen in. Dat staat natuurlijk allemaal keurig in de handleiding van tachtig pagina’s per stuk, maar wie leest dat nou? En je hebt ooit wel instructie gehad, maar wie onthoudt dat nou, zeker als je een apparaat maar drie of vier keer per jaar gebruikt? Dat doen alleen hubots, en die staan voorlopig nog niet in de huisartsenpraktijk.

Foutief bedienen van een point-of-care-apparaat brengt het risico mee van foutieve uitslagen en dus foute diagnoses. Vaak zal de arts dat wel doorhebben – mannen van tachtig zijn immers zelden zwanger – maar soms ook niet. Een paar keer een fout die aantoonbaar komt door verkeerde bediening en voor je het weet, ligt alle point-of-care-apparatuur op straat.

Voor zover de huisarts nu apparatuur heeft. De meeste huisartsen hebben het toch al niet zo op technologie, staan dus huiverig tegenover de bediening van al die verschillende systemen en hebben vraagtekens over de betrouwbaarheid. Die problemen zijn goed oplosbaar, maar niet door de individuele moduleleveranciers.

Om te beginnen, moeten alle apparaten werken zoals de nieuwe automatische externe defibrillatoren (aed’s). Op een beeldscherm geven die instructies die zo duidelijk zijn dat elk dertienjarig meisje er een leven mee kan redden. Die bediening moet intuïtief, overzichtelijk en voor alle apparaten gelijk zijn. Als de leveranciers zich dan toch verenigen om dat voor elkaar te krijgen, kunnen ze meteen een systeem opzetten dat de kwaliteit van alle meetsystemen bewaakt. Zodat de huisarts ook zonder hubot een foutpercentage van bijna nul kan halen.