De prijs van geld

Albert Jan Swart

18 oktober

‘Achter buitengewone obstakels wacht een mooie toekomst.’ Dit citaat van een industriemagnaat had van een centrale bankier kunnen zijn. De ‘tijdelijk’ hogere inflatie die zich in de loop van 2021 manifesteerde, bleek toch minder tijdelijk dan gedacht toen in het voorjaar van 2022 de oorlog in Oekraïne een energiecrisis ontketende. Centrale banken verhoogden daarop hun beleidsrente in recordtempo. De Europese Centrale Bank (ECB) voerde haar tarief in iets meer dan een jaar op van -0,5 naar 4 procent. De industrie zag zo niet alleen energie, grondstoffen en personeel veel duurder worden, ook de prijs van geld is sterk gestegen. En dat heeft grote gevolgen.

Industriële bedrijven zijn namelijk zeer afhankelijk van de rente. Dit komt allereerst doordat deze bedrijven zeer kapitaalintensief zijn. Fabrieken moeten flink investeren om de productiviteit steeds verder te verhogen en mondiaal concurrerend te blijven. Ten tweede is de vraag naar veel industriële producten, vanuit zowel de industrie zelf als vanuit sectoren als de bouw, erg rentegevoelig. Bedrijven financieren voorraden van onderdelen, materialen en gereed product vaak tegen de kortlopende, variabele rente. Als de ECB de beleidsrente verhoogt, wordt deze financiering dus onmiddellijk duurder. Ook de vraag naar kapitaalgoederen als machines is rentegevoelig, omdat de aanschaf van deze goederen vaak met een lening wordt gefinancierd.

Niet toevallig beweegt de industrie als een vliegwiel mee op economische cycli. Als de economie afkoelt, stellen ondernemingen investeringen uit en doen consumenten langer met hun meubels, laptop, smartphone of auto. Dus wanneer de economie vertraagt, krijgt de industrie vaak een extra tik. Groeit de economie snel, dan groeit de industrie vaak nog sneller.

Dit alles geldt bij uitstek voor de halfgeleiderindustrie. Ook deze sector is zeer kapitaalintensief. Zo investeert de Taiwanese marktleider TSMC jaarlijks tientallen miljarden dollars in nieuwe fabrieken en apparatuur, waaronder machines van ASML die honderden miljoenen per stuk kosten. De geproduceerde chips worden vervolgens toegepast in producten zoals machines, auto’s en elektronica. De vraag naar veel van dergelijke producten is sterk gedaald doordat ondernemingen investeringen uitstellen en consumenten vanwege de hoge inflatie minder nieuwe elektronica kopen en omdat ze tijdens de coronalockdowns al zoveel spullen hebben gekocht.

De hamvraag is dus: hoelang blijft de rente nog hoog? Zo lang als nodig is, aldus voorzitter Christine Lagarde van de ECB. Hoelang is dat dan? ABN Amro denkt dat de inflatie binnenkort onder controle komt. In de industrie zijn de prijzen al ruim een jaar aan het dalen. De Europese industrie zit in een dip en gezien de sterk teruglopende vraag naar bouwmaterialen en de vertragende economische groei is op korte termijn weinig verbetering te verwachten. In andere sectoren stijgen de prijzen nog, maar dat komt vooral door de stijgende lonen. Aan deze dynamiek komt naar verwachting een eind als de werkloosheid wat oploopt en eerder afgesloten cao’s aflopen. Het is daarom goed mogelijk dat de beleidsrente in het voorjaar al wordt verlaagd en de economie weer kan aantrekken.

Het goede nieuws is dat de industrie vaak vooropgaat bij economisch herstel. ‘Achter buitengewone obstakels wacht een mooie toekomst’, durf ik daarom wel te stellen. Het citaat is van Morris Chang, oprichter van TSMC, en hangt aan de muur in de grootste chipfabriek ter wereld in het Taiwanese Hsinchu. Chang doelde eigenlijk op de vruchten van goed onderwijs en technologische innovatie, maar misschien is het een mooi motto voor Lagarde, als ze na de volgende ECB-vergadering weer moet mededelen dat de prijs van geld nog eventjes hoog blijft.

Albert Jan Swart is sectoreconoom Industrie bij ABN Amro