Alle seinen op groen voor Additive Industries

Additive Industries heeft de potentie om een nieuwe ASML te worden. Zo ver is het Eindhovense bedrijf natuurlijk nog lang niet, maar een ambitieus stappenplan en een focus op productiviteit moeten de 3d-printspecialist binnen vijf jaar in de top drie brengen. Speciaal voor Mechatronica&Machinebouw ontvouwt ceo Daan Kersten zijn plannen.

Alexander Pil
24 januari 2018

De ambities zijn groot bij Additive Industries. In november presenteerde het Eindhovense bedrijf zijn vijfjarenplan waarmee het in 2022 wereldwijd een top drie positie wil verkrijgen in 3d printen van metaal. De twee grootste aanbieders, EOS en GE, zijn voorlopig buiten bereik, maar Additive Industries heeft zichzelf ten doel gesteld om over vijf jaar van de huidige zevende plek te zijn opgeschoven naar de derde.

‘We gaan voor het productivity leadership’, legt ceo Daan Kersten uit. ‘Additive Industries is de enige met een machine die is ontworpen voor serieproductie. Het grote verschil is dat wij alles volledig automatisch kunnen doen. Daarmee halen we een veel grotere output, verlagen we de kosten per geprint product en garanderen we de reproduceerbaarheid. Voor prototyping is dat niet zo interessant, maar voor productie is het cruciaal.’ Hij ziet dat andere aanbieders ook proberen in te zetten op productiviteit. ‘Maar het tempo waarmee ze dat doen, valt tegen. Vaak omdat ze nog vastzitten aan hun oudere systemen. Wij gaan sneller en doen er alles aan om onze voorsprong te behouden.’

Op Formnext lanceerde Additive Industries de nieuwe Product Removal Module. Daarmee kunnen gebruikers van de Metalfab1-machine geprinte producten automatisch van de bouwplaat halen, overtollig poeder verwijderen en de plaat klaarmaken voor de volgende opdracht.

De Metalfab1-printer is nu twee jaar op de markt. Kersten: ‘We zijn voorzichtig te werk gegaan bij de uitrol zodat we onze systemen van dichtbij konden volgen. We hebben in de praktijk kunnen constateren dat de basisarchitectuur heel goed is. Op componentniveau zijn er altijd onderdelen die zich anders gedragen dan je had gedacht. Daar hebben we een aantal wissels doorgevoerd.’ Kersten wil niet in detail treden, maar benadrukt dat het ‘geen majeure wijzigingen’ zijn geweest.

Nu de kinderziektes eruit zijn, beschouwt Additive Industries de Metalfab1 als een volwassen machine. Daarmee komt er stilaan een einde aan de innige samenwerking met alle bètagebruikers die elke maand bijeenkwamen om ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren. ‘De partners vonden de formule echter zo veel meerwaarde bieden, dat ze ermee verder willen’, vertelt Kersten. ‘We zetten een nieuw programma in de steigers waarbij we gebruikers bij elkaar blijven brengen, zij het minder intensief. Die aanpak heeft ons ook geïnspireerd tot een programma voor nieuwe klanten. Dat heet het Industrial Additive Manufacturing Programme en is bedoeld voor klanten die wat meer ondersteuning nodig hebben. Ze krijgen dat van ons en via samenwerking met vergelijkbare partijen. Een gemeenschap à la Addlab. Daaruit krijgen wij veel input voor volgende generaties.’

Strijp T

Additive Industries heeft inmiddels vijftien Metalfab1’s verkocht, waarvan tien in 2017. Dit jaar mikken de Eindhovenaren op een verdubbeling. ‘Het afgelopen jaar was het thema ‘training for growth’. We hebben het gevoel dat we goed voorbereid aan het begin van 2018 staan’, aldus Kersten.

TDK Lamba

De eerste stap in het nieuwe jaar was de aanstelling van een operationsdirecteur. Tot nu toe sleutelde de r&d-afdeling van Additive Industries, met hulp van toeleveranciers, de systemen in elkaar. Prima voor kleine series, maar nu het bedrijf de productie opschaalt, is daar een professionele organisatie voor nodig. Paul Simons heeft de opdracht gekregen om de operations binnen het bedrijf te stroomlijnen en de toeleverketen te verbeteren.

Voor beginnende gebruikers heeft Additive Industries een kleinere uitvoering van de Metalfab1. Daarmee kunnen ze proces- en applicatieontwikkeling doen.

Om het ambitieuze groeitempo te kunnen bijbenen, geeft Additive Industries zijn personeelsbestand dit jaar een flinke boost. Het aantal medewerkers moet van vijftig naar een kleine tachtig. ‘Voor Nederlandse begrippen is dat wellicht bizar snel, maar als je het vergelijkt met buitenlandse groeibedrijven zoals in Silicon Valley, dan is het heel beschaafd’, verzekert Kersten. ‘We hebben vanaf het begin veel aandacht besteed aan wat voor bedrijf we wilden zijn en hebben gestructureerd nieuwe mensen aangenomen. Er ligt een plan klaar als ze beginnen waardoor ze heel snel productief aan de slag zijn.’

Dit voorjaar voegt het bedrijf zijn ontwikkelafdeling op Strijp S en zijn productiesite op De Hurk samen op een nieuwe locatie op Strijp T. Op De Hurk huurt Additive Industries nu nog een deel van een pand van NTS. ‘Daar doen we de eindintegratie en tests’, aldus Kersten. ‘Dat houden we in eigen beheer omdat daar de technologie en het proces samenkomen. We doen in die fase ook klantspecifieke zaken; we testen bijvoorbeeld met het poeder dat de klant wil gaan gebruiken.’ Op Strijp T krijgt Additive Industries grofweg zes keer zoveel ruimte als het nu tot zijn beschikking heeft. ‘Een flinke stap vooruit en dat was hard nodig.’

Ook in het buitenland werkt Additive Industries aan zijn aanwezigheid. Zo opende het in oktober vorig jaar een kantoor in Californië. Daar is een Metalfab1 geïnstalleerd waarmee het bedrijf lokaal proces- en applicatieontwikkeling kan doen met zijn klanten. ‘Essentieel voor onze kansen op de Amerikaanse markt’, stelt Kersten. ‘We hebben er al goede tractie bij belangrijke spelers.’ Dit jaar volgt een tweede dependance, in Singapore, voor de Aziatische markt.

‘Potentiële klanten willen de machine uiteraard eerst aan het werk zien’, verklaart Kersten de noodzaak van de buitenlandse vestigingen. ‘Bovendien leveren we zelden een standaard machine. Een klant wil bijna altijd iets speciaals en dan is het fijn dat je dat regionaal kunt uitwerken. Het zijn dus geen saleskantoren. Natuurlijk leveren ze wel ondersteuning in het verkoopproces, maar het draait om die gezamenlijke ontwikkeling, van het proces en het product.’

Omdat Additive Industries zich focust op klanten die al ervaring hebben met 3d printen, hoeft het ze zelden bij de hand te nemen. ‘Maar er is vaak wel een vertaalslag nodig van het product en het design naar onze machine’, vertelt Kersten. ‘In de Metalfab1 verloopt alles volautomatisch. Daar moet je in je ontwerp rekening mee houden. Er moet bijvoorbeeld voldoende ruimte in de supportstructuur zijn om het poeder automatisch te kunnen verwijderen. En je moet het object automatisch van de bouwplaat kunnen pakken. We hebben in november een module gelanceerd waarmee we de geprinte producten kunnen loszagen. Dat gaat alleen als er ruimte is voor het zaagblad, dus je moet het product iets verhogen. We helpen onze klanten met die designuitdagingen. Daarin onderscheiden we ons van de concurrentie.’ Additive Industries is ook niet te beroerd om aanpassingen in de software of hardware te maken, zodat klanten het maximale uit hun systeem halen. ‘Als je productie doet, is dat noodzakelijk.’

Artificial intelligence

Hoewel de 3d-printindustrie ruim voldoende groeimogelijkheden biedt, reiken de ambities van Additive Industries nog verder. ‘Ik zie niet zozeer EOS en GE als mijn concurrenten, maar de giettechnologie’, denkt Kersten groot. ‘We willen uiteindelijk op een niveau komen dat we op kostprijs de strijd aankunnen met de gietmarkt. Daar liggen heel veel toepassingen die zouden kunnen profiteren van 3d-printing. Het prijsverschil is op dit moment nog te groot, zeker als het gaat om grotere series zoals in de automotive. Vooral in de kleinere series – en series worden steeds kleiner – liggen veel mogelijkheden voor ons.’

Om dat niveau te bereiken, moet de yield van de Metalfab1 omhoog. Uit de vijftien machines in het veld heeft Additive Industries al veel data verzameld over de systeemprestaties. Met artificial intelligence gaat het al die sensordata nog beter monitoren en analyseren. Allemaal om het proces te finetunen. Samen met GKN kijken de Eindhovense ingenieurs bovendien naar het gebruikte metaalpoeder. Dat wordt nu gemaakt door een straal gesmolten metaal met gas te vernevelen. Het kan ook goedkoper met water, maar dat proces levert nu nog minder sferisch poeder op, wat ongunstig is voor de kwaliteit van geprinte objecten.

Een overname beschouwt ceo Daan Kersten als ‘een zwaktebod’.

Ten slotte is Additive Industries bezig met slimme productieomgevingen waar meerdere 3d-printers naast elkaar staan en communiceren. ‘Hoe zorg je dan voor een goede load balancing?’, vraagt Kersten zich af. ‘De oven in het systeem heeft een andere capaciteit dan de printmodule. Misschien blijkt dat je maar één oven nodig hebt op drie machines. Dat soort rekensommetjes zijn we aan het maken.’

Zelfstandig

Additive Industries is op een punt beland dat het een interessante overnamekandidaat is geworden. Getuige de recente acquisities van bijvoorbeeld Phenom-World (door Thermo Fisher) en Liteq (door Kulicke & Soffa) zou dat een logisch scenario kunnen zijn. Kersten wordt regelmatig benaderd door geïnteresseerde partijen, maar hij ziet geen dringende reden om erop in te gaan.

‘Je moet realistisch zijn en nooit dingen uitsluiten, maar ik zou het zwaktebod vinden’, aldus Kersten die zich haast te zeggen dat hij de overwegingen van andere bedrijven heel goed begrijpt. ‘Zo lang wij het zelf kunnen financieren – en daar heeft het alle schijn van – blijven we bouwen aan een solide Nederlands bedrijf. Onze aandeelhouders van het eerste uur zitten nog steeds in het bedrijf. De familie Wintermans heeft geen trackrecord van verkopen; ze zitten erin voor de lange termijn. Er is op dit moment geen enkele reden om te kijken naar een buitenlandse investeerder of koper. Bovendien is onze markt zo groot dat we nog lang niet bij een plafond zijn gekomen waar we niet doorheen kunnen zonder extra hulp. Ons vijfjarenplan is gebaseerd op zelfstandigheid.’