Agro & food heeft hightech nodig
Zelf wil hij er niet aan, maar na bijna veertig jaar is Theo Bruinsma een boegbeeld geworden voor de Nederlandse agro- en foodindustrie. De directeur Special Projects bij Marel draagt de sector een zeer warm hart toe en loopt niet weg voor de verantwoordelijkheid die dat met zich meebrengt. Bevlogen breekt hij een lans voor het ‘geweldige potentieel’ dat agro & food vertegenwoordigt. Maar ‘er liggen nog een paar forse uitdagingen’.
‘Even de harde realiteit’, zegt Theo Bruinsma halverwege het gesprek. ‘De komende decennia groeit de wereldbevolking naar ongeveer tien miljard mensen. De consequentie is dat de wereld de komende veertig jaar meer voedsel moet produceren dan we in totaal de afgelopen achtduizend jaar hebben gedaan.’ Het is een frappante statistiek waarmee de directeur Special Projects van Marel eens te meer het belang van de agro- en foodindustrie wil onderstrepen. Sterker nog: alleen met de inbreng van hightech oplossingen kunnen we voedseltekorten voorkomen.
Voor de machinebouwwereld is de drempel vaak hoog, heeft Bruinsma ervaren. ‘De omgeving waar de machines van bijvoorbeeld Marel hun werk moeten doen, is behoorlijk vijandig. Het is niet allemaal warm, droog en knus. Nee, het is er vochtig en de temperatuur wisselt voortdurend. Neem het productieproces van worst. Dat begint typisch bij heel lage temperaturen van net boven het vriespunt om het product goed te conserveren. Maar verderop in het proces kan de temperatuur makkelijk oplopen tot tachtig graden Celsius. Ook de vochtigheid varieert van zeer droog tot bijna honderd procent.’

Die combinatie zorgt voor extra problemen. Bruinsma noemt het een van de belangrijkste vechtsporten die zijn ingenieurs bedrijven: de strijd tegen vocht. ‘Met wisselende temperaturen creëer je overdruk en onderdruk in het systeem. De machines staan dus constant te ademen. De geringste opening in een kast en je zuigt al lucht naar binnen, vochtige lucht. ’s Nachts als het apparaat uit staat, condenseert de boel en de volgende morgen heb je kortsluiting. We moeten dus altijd elementen inbouwen die ervoor zorgen dat het systeem zo veel mogelijk op een constante werktemperatuur blijft.’
En er is meer. ‘Onze machines moeten bestand zijn tegen de agressieve reinigingsmiddelen en -methodes, en hulpstoffen zoals vloeibare rook. Die reiniging hangt samen met prioriteit nummer een: hygiëne; de mens mag immers geen schade oplopen’, schetst Bruinsma de wereld waar hij met zijn bedrijf opereert. ‘Uitdagend en leuk.’
Damescrèmes
De bijdrage die hightech toeleveranciers in dit speelveld kunnen leveren, ligt op het gebied van functionaliteit. ‘Zij leveren, wij zorgen dat hun oplossing overleeft en de kwetsbare technologie op de juiste wijze gescheiden blijft van vocht en reinigingsmiddelen. Hun uitdaging is dus om die functionaliteit zo compact mogelijk uit te voeren zodat het voor ons makkelijker is om het goed in te pakken.’
‘Hoe slim je ook bent in mechatronica, als je vergeet voor welke industrie je ontwikkelt, slaag je nooit. Je kunt een fantastische robot bedenken, maar zonder bescherming is hij na een paar weken hartstikke dood’, lacht Bruinsma. ‘Natuurlijk kun je een robotarm beschermen met een hoes – dat is vaak een van de weinige wegen die naar Rome leidt – maar je zult zo’n jas toch met enige regelmaat moeten vervangen omdat dat materiaal de hele tijd wordt belast. Tot nu toe is het nog niet betaalbaar gebleken om een robot te ontwikkelen speciaal voor de voedingsmiddelenindustrie. Alleen flexpickers komen soms in aanmerking. De tooling die direct in contact staat met het product is geschikt voor food en de aandrijving erboven zit veilig uit de buurt.’

Winst is er absoluut te halen, stelt Bruinsma, vooral in nauwkeurigheid. ‘Dat soort verbeteringen vertaalt zich in onze industrie direct in een hoger rendement. Voor de farmaceutische wereld bijvoorbeeld zijn orgaantjes een interessante bron van hulpstoffen. Hoe beter je instrumenten zijn om die te verzamelen en te verwerken, hoe kleiner de bijvangst is en hoe meer het oplevert. De industrie zal de komende jaren wat dat betreft ook steeds hogere eisen stellen. Neem een product als collageen dat in veel damescrèmes zit. Het spijt me wel, maar dat is een bijproduct van de bio-industrie en van de intensieve veehouderij. Hoe preciezer we collageen kunnen winnen, hoe meer het waard is. Dat drijft ons. We doen nu dingen die we twintig jaar geleden in onze stoutste dromen niet hadden verzonnen.’
Geen hond
Hoewel Bruinsma zeer positief is over de kansen van de agro- en foodmarkt, waarschuwt hij ook voor een paar bedreigingen. ‘De aarde waarin we als bedrijf wortelen, wordt gevoed door twee belangrijke zaken: een succesvolle primaire industrie – intensieve landbouw en veehouderij – en een gezonde instroom van kwalitatief hoogwaardige jonge talenten. Aan beide schort het.’
‘De primaire industrie verdient momenteel geen geld en raakt steeds verder verstrikt in knellende regelgeving. Dat komt niet eens zozeer uit Europa; we leggen het onszelf op. We weten wat er nodig is voor gezond ondernemerschap in de agro en food. Helaas conflicteert dat regelmatig met de belangen van de mensen die in de omgeving wonen. Er is steeds minder tolerantie ten opzichte van de bijverschijnselen van die sector zoals stank en fijn stof. Vroeger was de veehouderij een normaal onderdeel van onze leefomgeving maar tegenwoordig staan de partijen regelmatig lijnrecht tegenover elkaar. Daardoor ontstaat er nog wel eens regelgeving die het ondernemen in de sector heel moeilijk maakt.’
‘Een ander punt is de rel rond Q-koorts. De moderne mens accepteert dat soort zaken niet meer’, gaat Bruinsma verder. ‘Er ontstaat zo langzaamaan een denkwereld waarin we het boerenbedrijf afdoen als een museumactiviteit. Maar realiseer je goed dat diezelfde landbouw aan de wortels ligt van alles dat we hier doen. De uitdaging is dus om de intensieve veehouderij in balans te brengen met haar omgeving, zodat we op een stabiele, duurzame manier ook op lange termijn de productie kunnen vasthouden. De kennis daarover is een exportproduct, daar ben ik van overtuigd.’

En qua onderwijs? Nederland heeft toch een landbouwuniversiteit, is dat niet genoeg? ‘Ons vakgebied steunt op vier hoekstenen: middelbaar en wetenschappelijk onderwijs op landbouwgebied, en middelbaar en wetenschappelijk onderwijs in de techniek. Zeker aan de technische kant is de instroom zwakjes. Technische vakken zijn niet sexy. Gelukkig beginnen mensen zich langzaam te realiseren dat daar werkgelegenheid in zit. Marel zit in de cross-over tussen hightech en agro & food. Je kunt werkelijk geen hond van de universiteit trekken die daar iets van weet. Ik heb het zelf ook in de praktijk moeten leren, maar het duurt wel even voordat je het hele spanningsveld begrijpt.’
Bruinsma is daarom in gesprek met bijvoorbeeld TUE-kopstukken Hans van Duijn en Maarten Steinbuch. ‘Zij geven thuis en zijn aan het schakelen. Zij zien ook het geweldige potentieel om jonge mensen op te leiden die juist wel thuis zijn in dit vakgebied’, vertelt Bruinsma enthousiast. ‘We moeten ook blijven praten met ROC’s. Ook op dat niveau is het niet altijd even makkelijk om de juiste mensen te vinden. Als wij hier een vakkundige lasser nodig hebben – en geloof me, het lassen van roestvrij staal is echt een kunst – dan is dat ongelofelijk moeilijk. Dat heeft twee oorzaken. In de eerste plaats speelt ook hier dat techniek niet sexy is. Ten tweede worden de leerlingen zo lang mogelijk in het schoolsysteem gehouden waardoor ze het vak niet in de praktijk leren.’ Om het gat te dichten, zet Marel momenteel de eerste voorzichtige stappen richting een eigen interne opleiding.
Out of the box
Met Marel als initiator werken tien kennisinstellingen en tien bedrijven op dit moment aan een open-innovatiecampus voor agro & food in Boxmeer. Om de achtergrond daarvan uit te leggen, leunt Bruinsma eens achterover: ‘De grootste bedrijven ter wereld in de poultry-keten komen hier uit Boxmeer en omgeving: Marel Stork Poultry, Nutreco, Hendrix Genetics, Intervet MSD en Teeuwissen. Daarnaast komt de grootste concurrent van Marel in kippenverwerkingsmachines ook uit Nederland: Meyn uit Oostzaan. Zo is het ook op een hoop andere vakgebieden. We zijn in deze regio heel goed geworden in machinebouw voor vleesverwerking. Dat kun je hier in Boxmeer allemaal terugvoeren op Wim Hendrix, die hier bekendstond als Wimke de Körver. Die ondernemer begon begin vorige eeuw met de bouw en verkoop van veevoermengers. Dat groeide uit tot een imperium in de pluimveemarkt. Ook Stork is destijds gestart om machines te bouwen voor de vele slachterijen die hier toen nog zaten.’
In de schaduw van Hendrix ontwikkelde zich in het Boxmeerse een wereldindustrie die de hele keten afdekte – van genetisch en medisch onderzoek tot slachthuizen, machines en retail. Bruinsma hamert erop dat de volledige keten in Nederland aanwezig moet blijven. MSD en zijn divisie Intervet, specialisten in diergeneesmiddelen, zijn al vrijwel volledig naar het buitenland vertrokken. Diervoedingsleverancier Nutreco heeft nog maar zeshonderd van zijn tienduizend medewerkers in Nederland. En ook Stork Poultry is sinds de overname door het IJslandse Marel in 2008 geen Nederlands bedrijf meer.
‘Vroeger zaten die bedrijven hier allemaal en konden de directeuren elkaar regelmatig informeel vinden over een glaasje bier. Maar we raken steeds meer schakels in de keten kwijt.’ Een kwalijke zaak, vindt Bruinsma. ‘Als je iets in de keten wilt veranderen, heeft dat gevolgen voor alle schakels. Het is een beladen onderwerp, dus ik noem hem liever niet als voorbeeld maar kijk eens naar de plofkip. Als we daar een fundamentele oplossing voor willen hebben, moeten we een kippenras creëren dat andere eigenschappen heeft. Die kip heeft wellicht ander voer nodig, moet misschien anders worden geslacht en verwerkt. Dat betekent dat wij andere machines moeten ontwikkelen. Kortom: de hele keten moet meewerken. Innovatie kan niet op één schakel in de keten gebeuren.’
Binnen het innovatiecentrum wil het bedrijf de complete keten weer bij elkaar brengen. Daarbij zetten de deelnemers hun kaarten in eerste instantie op twee punten: poultry en further processing. ‘Het moet een platform worden waar iedereen elkaar weer kan vinden en waar we kunnen praten over gemeenschappelijke problemen en oplossingen. Aan de ene kant betekent dat een kantooromgeving waar alle partners een plekje hebben. Aan de andere kant moet er een laboratorium komen waar we gezamenlijk fundamenteel onderzoek kunnen doen aan de grote vraagstukken uit de industrie.’
Bruinsma heeft ervaren dat de normale ontwikkelafdelingen voor dergelijk onderzoek geen tijd hebben. ‘Ik merk het bij onszelf. We zijn constant bezig om de volgende versie van onze machines te ontwikkelen. Als je dat niet doet, schiet de concurrentie je aan alle kanten voorbij. Een omgeving met deadlines en waar prestaties moeten worden geleverd. Dat is niet exact de omgeving waar je eens rustig out of the box kunt denken. Het leidt tot stapsgewijze innovatie. Met de campus mikken we op een werksfeer waarin R&D’ers de ruimte krijgen om buiten hun eigen wereld te kijken zodat breakthrough-technologieën ontstaan.’
De provincie en de gemeente Boxmeer dragen een steentje bij, maar ook de deelnemers moeten investeren. Marel neemt het op zich om de bouwkosten van het pand te garanderen. Dat hoopt het later grotendeels terug te verdienen via de huurders. Bruinsma verwacht dat het centrum over een jaar of twee zijn deuren opent. ‘Iedereen kan wel roepen dat de regio Oost-Brabant zich gaat concentreren op agro & food. Vast wel, maar dat gaat niet zomaar. Er liggen nog een paar forse uitdagingen.’